Deel 1

Deel 1

Zondag 24 september 1944 deel 1   

Het was een trieste dag. Heeswijk en Dinther zaten aan de verkeerde kant van de frontlijn. Aanvankelijk nam men dat niet tragisch. Want de twee Duitsers, die op de boerderij van de abdij paard en wagen vorderen, hadden even hard behoefte aan brood als aan dat span.

Ook de soldaten, die van Schijndel kwamen en naar Dinther trokken, wekten niet de indruk, dat ze voornemens waren met de tegenstander de strijd aan te binden. Sommigen hadden wapens en munitie, anderen waren zonder. Ze zagen er afgetobd uit. Verschillenden voerden een fiets. Want daarop hadden ze het erg begrepen.

Moest de bevolking op haar hoede zijn, om hun rijwiel uit de greep te houden van de Duitsers, aan de andere kant werd ze gesterkt in haar indruk, dat de vijand zich door de vlucht wilde redden. In de morgen was er een mis in de Beugtse Barrier die als noodkerk was ingericht.

Ook in de kerk in Dinther werd een korte dienst gehouden, maar er waren niet veel mensen aanwezig. In de middag kwamen twee Duitse soldaten op de boerderij van Bram Buijs om een paard en wagen te vorderen, maar die waren er niet, waarop de Duitsers vertrokken en ergens anders een oud paard met een kar gingen vorderen. Toen ze terug kwamen bleek de kar te slecht en moesten ze de oude melkwagen van Bram Buijs hebben. Deze werd omgeruild tegen de kar. Op de namiddag veranderde de toestand.

Het Fallschirm bataljon Ohler werd vanuit Veghel een stuk teruggedreven richting Dinther. Via Heeswijk kwamen ook vele Duitsers in Dinther opdagen en sleepten geschut van allerlei soort mee. Als paddestoelen schenen ze uit de grond op te rijzen. Een massale invasie scheen Dinther te overstromen. Ze drongen door tot Beugt en waagden het zelfs om over het Veghels brugske een kijkje te gaan nemen. Dat scheen hun echter niet goed bekomen te zijn. Bij de Beugtse Barrier stelden ze zwaar geschut op. Meer op het dorp aan, bij de ingang van de Kildonkse weg, die naar de Beugtse molen voerde, werden ook mortieren en andere vuurmonden geplaatst. 

Verder terug vestigde zich de commandant met zijn staf in het huis van Dries Verhoeven-van Sleeuwen, daar werd ook een telefoonleiding aangelegd. De kelder van het café "Den Dolvert" lokte hen erg aan. Dat was nog eens een prachtgelegenheid om er gewonden in onder te brengen. Maar ze vonden die goed afgesloten ruimte ook zeer geschikt om zelf 's-nachts in schuil te gaan.

Het huis van Piet Heerkens werd dus bestemd voor het Rode Kruis en de beschermende vlag werd aan een boom bevestigd. Op het dorpsplein kwam ook veel oorlogstuig te staan. De woning van de familie van Heesch was er zelfs aan driekanten mee omgeven. Bij H. v.d. Ven kwamen ook enkele soldaten in huis, aan wie verteld werd dat enkele dagen geleden zeventien van hun kameraden waren begraven, omdat er toen geen Duitsers waren om dat te doen. Aan de bataljonscommandant werden de bezittingen van deze doden overgedragen met een schets waar deze graven met eigen gemaakte kruisen te vinden waren. Geen wonder dat men zich in Dinther niet meer op zijn gemak voelde. Velen wilden weg naar Rukven of Loosbroek. Zelden heeft de Hommelse brug zozeer in de belangstelling gestaan als op die zondagavond.

Ook de kelders van de Abdij en het gymnasium waren overvol. In de stoomzuivelfabriek waren mensen druk in de weer om de schuilkelder onder de melkontvangst van de boterfabriek in orde te brengen, zodat men daar de nacht door kon brengen. Adrianus van der Heijden, M.N.J. v.d. Veerdonk-Verlinden en Gerardina M. v. Zutphen uit Dinther moesten hun fietsen overdragen aan de geallieerden.